Vorige week donderdag organiseerde het lectoraat Teaching, Learning & Technology van hogeschool Inholland de mini-conferentie Inholland innoveert, met daarin de lectorale rede van Jos Fransen. In zijn rede, Teaching, Learning & Technology: Instrumentatie van betekenisvolle interacties, neemt Fransen niet de technologie maar het leerproces als vertrekpunt: “Het onderwijs kan alleen maar beter worden als de technologie beredeneerd wordt ingezet en dat vereist een nadere verkenning van de complexiteit van leerprocessen.” Een pas op de plaats.
Hieronder mijn weergave van de rede (als onderdeel van mijn interne dialoog, en ik ontvang graag feedback). De rede kunt u hier (PDF) downloaden en/of bekijk de weblecture.
Stroomversnelling
In zijn rede geeft Fransen aan dat sprake is van een voortdurende spanning tussen de mogelijkheden van technologie en het daadwerkelijk benutten van deze mogelijkheden in het onderwijs en hij verwacht dat deze spanning alleen maar zal toenemen. Zo heeft het (hoger-)onderwijs te maken met een groeiende vraag naar gepersonaliseerd leren en maatwerktrajecten in de context van leven-lang-leren. De beredeneerde inzet van ICT is hierbij onmisbaar. Technologische ontwikkelingen volgen elkaar in snel tempo op, waarbij de trend naar gepersonaliseerde mobiele technologie belangrijk is. Hierdoor vervagen de grenzen tussen leeromgevingen en worden leerprocessen persoonlijker. In deze stroomversnelling is het meer dan ooit nodig om te bepalen wat we willen met technologie in het onderwijs. Maar, zo stelt Fransen, juist in een tijd waarin technologische ontwikkelingen steeds sneller gaan, moeten we de verleiding weerstaan om te denken dat de inzet van technologie vanzelfsprekend bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs. Het onderwijs kan alleen beter worden als er sprake is van een beredeneerde inzet van ICT, van een doordacht didactisch ontwerpt, en dat vereist inzicht in de complexiteit van leerprocessen.
Leerproces
Fransen gaat in zijn rede uitgebreid in op de complexiteit van leerprocessen. Fransen maakt onderscheid in twee vormen van leren. Allereerst benoemt hij ervaringsleren, waarbij een handeling leidt tot een effect en waarbij je uit de omgeving impliciete feedback krijgt op deze handeling. Leren door doen. Het tweede type leren betreft het leren over de wereld aan de hand van beschrijvingen van de wereld, zoals dat in het onderwijs gebeurt. Bij dit leren heb je een expert nodig, een docent, die controleert of bij de student het juiste begrip ontstaat. De docent geeft hierbij expliciete feedback. Leren op basis van beschrijvingen vraagt een leerproces, waarbij de beschrijvingen toegankelijk worden gemaakt en waarbij de student deze informatie om kan zetten in kennis om deze vervolgens productief te maken. Fransen stelt zich dit leerproces voor als een aantal stappen (gebaseerd op Mellander) waarbij studenten voorkennis activeren, nieuwe informatie toevoegen, deze informatie verwerken om vervolgens de verworven kennis toe te passen en te reflecteren op de leeropbrengst. Belangrijk hierbij is het principe van constructive alignment, waarin er een duidelijke relatie moet zijn tussen leerdoelen, de leeractiviteiten om deze doelen te bereiken en de vorm van toetsing om vast te stellen of deze doelen zijn bereikt.
Complexe dialoog
Fransen schetst de complexiteit van leerprocessen verder aan de hand van het conversational framework van Laurillard. Dit model beschrijft de interacties tussen student en docent op een conceptueel niveau, met daarin een communicatiecyclus, en een toepassingsniveau met daarin een modelleercyclus. In de communicatiecyclus is er sprake van een docent die uitlegt en de student die laat zien of hij de stof begrijpt waarna de docent bij evt. misconcepties corrigeert en/of de uitleg verder verdiept. In de modelleercyclus betreft het de interacties via leeractiviteiten en leertaken die gericht zijn op het toepassen van de verworven kennis. Het betreft een oefenomgeving waarbij de student op basis van feedback zijn handelen bij stelt. Tussen de twee niveaus vindt ook interactie plaats. De docent richt op basis van het conceptueel niveau van de student een passende oefenomgeving in met passende leertaken (en reflecteert hierop), de student past zijn kennis toe, reflecteert op basis van de feedback uit de oefenomgeving op deze verworven kennis en integreert deze verder in zijn bestaande schema’s van deze kennis. Dit vraagt een ‘interne dialoog’ bij de student, waarin de student zich zelf ‘kritisch bevraagd’: actief leren. Het belang van feedback, zowel impliciet als expliciet, is groot, en de juiste combinatie kan leiden tot versterking van het leerproces. Er is sprake van een succesvol leerproces wanneer alle fases in de model worden doorlopen.
Verschijningsvormen van leren
Hoe stimuleer je de interne dialoog van de student en welke interacties moet je daarvoor organiseren? Fransen onderscheidt drie vormen van leren binnen een leerpraktijk, die op allerlei manieren gecombineerd kunnen worden. De drie vormen zijn (1) individuele zelfstudie, waarbij de student leert van informatie die hij zelfstandig tot zich neemt, en waarbij de leeromgeving zo is ingericht dat deze informatie beschikbaar is en waarbij de zelfstudie van de student ondersteunt wordt, (2) leren via experts, waarbij de student de door zelfstudie verworven kennis productief maakt onder begeleiding van een expert, de docent, en waarbij de leeromgeving zo is ingericht dat deze interacties worden ondersteund (leren door feedback) en (3) samenwerkend leren, waarbij de student leert door samen te werken met anderen en de verschillende perspectieven in dit proces vergelijkt met zijn eigen perspectief. Het is de uitdaging om voor deze vormen van leren de juiste interacties te ontwerpen, en daarbij zowel de communicatie- als de modelleercyclus te doorlopen. In zijn rede geeft Fransen hier voorbeelden van.
Instrumentatie van betekenisvolle interacties
Vervolgens komt Fransen terug op de technologie. In zijn rede schets hij de betekenisvolle interacties die van belang zijn in een succesvol leerproces. Fransen stelt dat juist door de ontwikkelingen in de technologie de mogelijkheden om deze interacties te ondersteunen sterk zijn uitgebreid. Maar de volgorde is eerst nadenken over een goed didactisch ontwerp, het inrichten van een goede communicatiecyclus en oefenomgeving, om vervolgens te kijken hoe je deze interacties het beste kunt ondersteunen met ICT: de beredeneerde inzet van ICT of blended learning. Fransen noemt voorbeelden van instrumentatie: open educational resources en digitale leeromgevingen die geschikte oefenomgevingen bieden, interactie, feedback en samenwerkend leren ondersteunen. Wat betreft het samenwerkend leren stelt Fransen dat de inzet van ICT hierbij bijna vanzelfsprekend is.
DLWO
Fransen schets twee belangrijke ontwikkelingen die van invloed zullen zijn op de wijze waarop wij in de hogeschool nadenken over de toekomstige digitale leer- en werkomgeving. Allereerst noemt hij de exponentiële groei van de beschikbaarheid van leerbronnen via het internet. De student krijgt steeds meer toegang tot leerinhouden (whatever, whenever, whereever) waardoor de vraag van de student aan de hogeschool zal gaan verschuiven van het aanbieden van leerinhouden naar het bieden van ondersteuning bij het omgaan met die leerinhouden in de context van zijn beroepsontwikkeling. De DLWO dient de toegankelijkheid van deze leerbronnen te waarborgen en te verbinden aan het leerproces. Daarnaast dient de DLWO de betekenisvolle interacties te ondersteunen die dit leerproces succesvol maken.
De tweede ontwikkeling die Fransen noemt is flexibilisering van het curriculum. Binnen het hoger onderwijs is er sprake van een verbreding van het initieel opleiden naar het ondersteunen van leven-lang-leren en dat vraagt een flexibel curriculum en maatwerk dat past bij de wensen van de student. Het leren in de hogeschool en het leren in de praktijk wordt dan nog sterker met elkaar verbonden, en dat leidt tot allerlei nieuwe opleidingsvormen voor verschillende doelgroepen. De DLWO zal hierin de verbindende schakel zijn. Dat vraagt wel een herontwerp van de DLWO, want de huidige digitale omgeving van de hogeschool ondersteunt met name het traditionele onderwijs, waarin kennisoverdracht vaak leidend is.
Innovatie met technologie
Fransen geeft aan dat vormgeven van onderwijs dat leidt tot de gewenste leeropbrengsten een beredeneerde scripting van interacties die parallel en/of serieel plaatsvinden. Dat alles in een gegeven context. Het ontwerpen van onderwijs is daarom geen exacte wetenschap maar een ontwerpwetenschap. En dat vraagt een docent die niet alleen vakinhoudelijk expert is maar ook beschikt over voldoende mate van ICT-bekwaamheid. Het effectief combineren van didactiek en technologie is complex en verklaart volgens Fransen mede waarom de inzet van ICT voor docenten niet vanzelfsprekend is. Onderwijsinnovatie met ICT is een moeizaam proces en duurzame innovatie is alleen te verwachten als de docent zich eigenaar voelt van het nieuwe ontwerp, en dat kan alleen als de ICT bijdraagt aan de oplossing van het didactisch dilemma dat de docent ervaart, en dat hij zich in staat voelt om dit ontwerp uit te voeren in de praktijk. Fransen pleit daarom ook voor een ontwerpgerichte aanpak bij het implementeren van onderwijsinnovaties met ICT. Fransen gaat vervolgens nog verder in op de procesgang van deze onderwijsinnovaties en het model van innovatiekracht.
Afsluiting
Fransen sluit af met de opmerking dat hij inderdaad relatief weinig stilstaat bij de technologie in zijn rede, en dat is niet zomaar. Hij citeert Laurillard: “Teaching is not rocket science: it is much much harder than that. Rocket science is about moving atoms from a to b; teaching is about moving minds.”
Fransen geeft in zijn rede inzicht in de complexiteit van leerprocessen en de rol die technologie kan vervullen om deze leerprocessen effectief te ondersteunen. Hij roept op om de verleiding te weerstaan om te denken dat technologie vanzelfsprekend leidt tot beter onderwijs, maar dat dit echt een doordacht onderwijskundig ontwerp vraagt. Er is verder onderzoek nodig omdat we wel iets weten over de bijdrage die ICT kan leveren aan de kwaliteit van leerprocessen, maar dat we vooral nog heel veel niet weten op dit terrein.
Dat neemt volgens Fransen niet weg dat technologie ons kan inspireren op deze weg, en hij sluit af met onderstaande video, dat symbool staat voor de titel van zijn rede: instrumentatie van betekenisvolle interacties.
Bronnen:
Fransen, J. (2015). Teaching, Learning & Technology: Instrumentatie van betekenisvolle interacties. Hogeschool Inholland.
Hogeschool Inholland (2015, september).